Vaders vleugels (essay)

in #nl7 years ago

Vanuit Meers, een klein dorp tussen Maas en Julianakanaal, in een grote lus van de rivier, fietste mijn vader vanaf zijn dertiende dagelijks naar de mulo in Geleen. Zijn jongensfiets was aan de kleine kant en de banden waren kaal. Toch moest hij het er een paar jaar mee doen. Pas na de oorlog kreeg hij een grotere; een oude zwarte herenfiets, geruild tegen drie logge clubfauteuils, die de Engelsen tijdens de evacuatie in de woonkamer van mijn grootouders hadden neergezet en na de bevrijding daar achtergelaten.
Zomer ’57 zag mijn vader, inmiddels zesentwintig en al tien jaar aan het werk, in de etalage van de fietsenmaker een zilvergrijze Gazelle staan. Het nieuwste van het nieuwste: Reynolds buis, plat stuur, handremmen, derailleur. Op deze tweewieler zat je niet rechtop, je lag zowat dubbelgevouwen voorover. Een sportfiets! Een model dat zich tot de zwarte opa- en omafietsen van de andere Meersenaren verhield als de Citroën DS tot de Traction Avant. Zonder zich te bedenken telde mijn vader driehonderd gulden neer. Twee van zijn drie broers reden motor en lachten hem uit. Wie gaat er nou nog zelf trappen! Alleen zijn jongste broer Hub deelde zijn liefde voor de pedalen en de wind. En daarbij zijn nieuwsgierigheid naar de wereld buiten de grenzen van het dorp.
Het woord meers betekent: moeras of laaggelegen weideland. Inwoners van het dorp Meers staan in de omgeving bekend als apart en eigenzinnig. Wie was hun stamvader? Wie kwam op het idee om daar op dat zompige land, dat regelmatig onder water liep, aan het einde van de wereld leek het wel, zijn huis te bouwen? Vanuit Meers kun je twee kanten op: naar Stein en naar Elsloo. Beide wegen kruipen tamelijk stijl omhoog het dorp uit en leiden naar bruggen over het Julianakanaal. De Meersenaar van toen kwam zelden verder dan de buurdorpen, een uitstapje naar Maastricht was voor hem zoiets als de Hadj voor mijn Islamitische buurvrouw nu. Mijn vader en Hub wilden wat van de wereld zien. Op zondagen knoopten ze een veter om hun linkerbroekspijp, stopten wat in papier verpakte boterhammen met kaas in hun ene jaszak en een veldfles met koude thee in de andere, en trokken erop uit. In een cirkel met een straal van zo’n vijftig kilometer verkenden ze alle wegen, weggetjes en slingerpaadjes. Bij wind mee gingen ze wel eens rechtop zitten om zich, de panden van hun jas als zeilen uitzettend, vooruit te laten blazen.

In een Amsterdams wijkkrantje las ik een artikel over fietslessen voor vrouwen. Een vrouw uit Iran die het certificaat al gehaald had en haar zusters wilde aanmoedigen hetzelfde te doen, zei: ‘Het was gewèldig om te leren fietsen, alsof ik vleugels kreeg!’ Dat ontroerde mij zeer. Ik stelde me voor hoe die vrouw, weggevlucht uit een land waar ze niks mocht, hier met het haar eindelijk wapperend in de wind op een fiets reed. Huilend van geluk, denk ik. Ik realiseerde me dat de gedachte nooit meer te kunnen fietsen voor mij bijna net zo erg is als de gedachte nooit meer te kunnen lopen. Fietsen, wat is er voor ons Nederlanders vanzelfsprekender dan dat. Je leert lopen, en dan leer je fietsen. Niks bijzonders, toch?
Wél! Het is wáár wat die Iraanse vrouw zei: een fiets geeft je vleugels.
Eén keer per jaar, in de zomervakantie, kwam mijn vader met een grote fles Coca cola thuis. Gillend sprongen wij dan om hem heen, maar nooit kregen we ook maar een druppel. Cola was maar voor één ding goed: om de fiets zeer grondig schoon te maken en van roest te ontdoen. Mijn vader haalde de Gazelle uit elkaar, legde de schroeven in een plastic teiltje en schonk er de hele fles bruine frisdrank over uit. Wij stonden een tijdje watertandend naar het gebruis te kijken en dropen tenslotte af. Een paar uur later duwde hij ons de schroeven onder de neus, die dan weer blonken als nieuw, en zei: ‘Zie je wel, cola vreet alles op, als je die rotzooi drinkt krijg je een gat in je maag!’ Daarna zette hij de Gazelle weer in elkaar. Tot aan zijn pensioen reed mijn vader erop naar zijn werk en nog steeds zag de fiets er tiptop uit. Na zijn zeventigste ging mijn vader steeds minder fietsen en toen het hem op zijn zesentachtigste niet meer lukte het been soepeltjes over het zadel te zwaaien kocht hij een damesfiets met lage instap. Daarmee was de lol er wel een beetje vanaf. Zijn broer daarentegen, maakte nog elke week een paar pittige tochten op de racefiets. Hij en mijn vader waren als laatsten overgebleven. De vier broers en zussen tussen hen in hadden ze in de loop der jaren begraven. Nu werd het spannend! ‘De eersten zullen de laatsten zijn,’ placht mijn vader grappend en plagend te zeggen, maar van triomf was geen sprake toen dit gezegde uitkwam.
Je moet sowieso oppassen met wat je zegt. Hub riep altijd: ‘Ik hoop dat ik op de fiets sterf.’
En ook dat kwam uit. Een maand geleden kreeg hij tijdens een tourtje door België een hartstilstand, weg was hij. In plaats van uitnodigingen voor het feest ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag werden er rouwkaarten verstuurd en misschien vraagt mijn vader zich nu af: ‘Hoe kom ík hier weg, zonder vleugels…’

IMG_0960.jpg

Coin Marketplace

STEEM 0.18
TRX 0.13
JST 0.028
BTC 57367.79
ETH 3098.11
USDT 1.00
SBD 2.32