Dauw (uit "Vanaf de linkerzijde")

in #nederlands7 years ago

Het tweede verhaal uit "vanaf de linkerzijde" speciaal hier geplaatst voor mijn Nederlandstalige Steemvrienden.

Vanaf de Linkerzijde


Dauw

Ik woon naast een vaart en vlakbij een bos. In de Lente en Herfst wanneer de nachten koud en de dagen warmer zijn, gebeurt het vaak dat er mist of grondbevel door de buurt waart. De meeste mensen hebben niet zoveel met mist, maar ik kan genieten van een mooie grondlaag. Dat je iemand ziet lopen, en dat vanaf zijn knieën het lijkt of zijn onderbenen en voeten in een andere dimensie verdwijnen. Omdat ik gek ben op natuur, mag ik graag in de vroege ochtend, maar ook wat later op de avond, wat in de buurt lopen en al snel bereik ik dan het bos. Voor mij altijd een reden om mijn fantasie de vrije loop te laten. Elfen die elkaar najagen op herten door het bos terwijl kabouters zich snel uit de voeten maken, met hun kleine vuistjes zwaaiend en mopperend dat de elfen totaal geen fatsoen hebben. Je ziet, in mijn wereldje kan alles.

z1.jpg
Source; Pixabay

Het was zo’n ochtend. Zaterdagmorgen. Vroeg wakker. Tijdens de wandeling naar de ochtendplas kijk ik altijd even over mijn schouder naar de buitendeur. Het begint al lekker te schemeren, zie ik, en zodra ik klaar ben kijk ik door het glas in het raam, en jawel, er hangt een klein beetje grondnevel. Prachtig is dat. Je kunt dan ook lekker stevig doorstappen zonder te snel op te warmen, maar het is dan vaak ook fris genoeg om te moeten blijven lopen om warm te blijven. Optimaal voor een Zaterdagochtend wandeling dus.
Na twee stevige koppen koffie en een sigaretje of drie besloot ik dat ik wel aan de gang kon. Nog even twijfelde ik of ik aan de andere kant van de vaart over de velden zou lopen of dat ik over de asfaltwegen zou gaan. Omdat ik geen zin had in natte voeten en ook niet om mijn waterdichte bergschoenen aan te doen, die lopen niet lekker, trok ik mijn sneekers aan. Die lopen lekker licht, maar zijn zo zeiknat. Dan maar zoveel mogelijk op steen en droge voeten houden. Ik heb een hekel aan natte voeten, je krijgt het dan koud tot op het bot, is mijn ervaring.
Ik trek mijn trainingsjack aan, pak een flesje citroenwater en loop de ochtend in. Als ik over het water kijk, zie ik door de mist die over het water ligt, de velden al liggen. Een flauwe poging van de zon om de eerste nevels te laten verdwijnen faalt en zorgt voor een sprookjesachtig tafereel. Als een schrijver hier geen inspiratie van krijgt, waarvan dan wel, denk ik terwijl ik bij de vaart linksaf sla. Over de verharde fietspaden loop ik altijd het prettigst. Tussen twee banen gras, aan mijn linkerzijde de nog slapende huishoudens en aan mijn rechterkant de mysterieuze wereld die ik straks ga bezoeken. Zodra ik over de brug ben loop ik een klein stukje langs het bos en steek ik linksaf het pad tussen de velden door. Ergens in de verte hoor ik een hond blaffen. Het is verder doodstil en door de mist zie je geen honderd meter vooruit. Op het oor schattend zijn ze aan de andere kant van het veld, en ik neem aan, “ze”, aangezien honden hier enkel onder begeleiding mogen komen.
Even las ik een korte pauze in. Slok water en even genieten van de zee van rust en de prachtige blik die deze ochtend mij gratis cadeau geeft. Op zo’n moment is het alsof je één bent met alles op de planeet. De lucht, het water, de zon, de aarde, heerlijk is dat. Door een gil wordt ik ruw uit mijn droom verstoord. Even schrik ik, maar dan besef ik al snel dat het een kinderstem is. Hond en kind, dan zal er een volwassene bij zijn, ga ik van uit. Ach, waarom zou deze pracht alleen voor mij bedoeld zijn. Zolang ze geen snoeppapier, lege flesjes of anders wat het beeld zou kunnen verstoren achteloos laten slingeren, deel maar mee. De kinderstem komt dichterbij en ik hoor nog een tweede kinderstem en een volwassen man die de naam van een hond, denk ik, roept. Tenminste, ik zou niet fluiten naar mijn kind en dan zijn naam roepen. Maar goed, als schrijver observeer ik veel, en ik kan zeggen dat ik vreemder heb gezien en gehoord.
Ik maak aanstalten om mijn wandeling te hervatten als ik eerst een hond keihard hoor piepen. Dan roept een man een kindernaam, “Sjoukje, hier blijven, papa gaat kijken.” Dan hoor ik dat het kind begint te gillen. “Sjoukje! Ik zei toch…he verdomme! En daarna een schreeuw van de man die klinkt alsof hij ineens een verschrikkelijke pijn ondergaat.” Het gebeurt niet zover van mij, maar ik zie niks door de mist, en dan komt dat moment dat je hoofd op volle toeren gaat draaien? Wat is dit, wie is dit, wat is dit of wie was dat? Mijn handen worden koud als teken dat de angst toeslaat. Wat is er gebeurt? Vlakbij, maar toch ver weg. Moet ik erheen, moet ik hier blijven of moet ik weggaan en hulp bellen? Terwijl ik dit allemaal door me heen voel schieten, hoor ik gepiep, kindergeschreeuw en een kreunende en krijsende man. Er lijkt zich een horror scene af te spelen in wie weet hoeveel meter van mij, en toch heb ik geen idee waar. Ik begin te roepen. “He!, He! Wat is er?!”Waar bent u?!” ik hoor enkel gekreun en daarna is het stil. Alle geluiden zijn gestopt. Ik hoor echt helemaal niets meer. Nu begin ik pas echt bang te worden? “He! Hallo!” Dan bedenk ik me dat ik een idioot ben. Wat nou als er een moordenaar is en hij komt nu op mijn stem af? Mafkees, denk ik, rennen idioot, wegwezen en bellen.
Rennen kan ik niet, knieprobleem, maar zo hard als ik kan loop ik mijn route terug, mij bedenkend dat hij of zij mij ook niet kan zien. Maar ik ben schrijver en mijn fantasie slaat op hol. Wat nou als het geen hij of zij is, maar een “het”? Ik versnel en kom pas een beetje tot bedaren als ik weer in het bewoonde gedeelte kom. Stevig stap ik door naar huis. Ik open met trillende handen de voordeur, negeer vragende blikken van mijn vrouw en druk de telefoon op één, één, twee.
Terwijl de telefoon overgaat besef ik dat ik een tweede kinderstem heb gehoord. Dat kind heb ik niet horen gillen, toch? Of? Ik raak verward. Ik heb toch geen kind achtergelaten in de mist aan de overkant, met god mag weten wie of wat? Dan hoor ik een stem aan de andere kant van de lijn.
Met een stem die vaker overslaat dan mijn favoriete elpee, probeer ik duidelijk te maken wat er is gebeurt en dat er misschien een kind aan de overkant is, waarvan ik niet weet of het nog leeft of niet. Terwijl ik praat hoor ik het geluid van een toetsenbord. Meerdere malen wordt mij gevraagd om iets wat ik al heb gezegd te herhalen en of ik wat rustiger kan praten. Als ik mijn verhaal zo goed mogelijk heb kunnen doen, hoor ik een stilte aan de andere kant. “Mevrouw?” vraag ik. “Ja, ik ben er nog, maar ik lees even terug wat u heeft gezegd, en eerlijk gezegd weet ik niet zo goed wat ik hiermee moet. Er is een melding doorgestuurd, maar ik krijg slechts vraagtekens terug. Iets dat ik me kan voorstellen. Wat verwacht u van mij of van ons?” Mijn mond valt letterlijk open. “Er is daar waarschijnlijk een kind, mevrouw. En die is nu niet op de beste plek waar je kunt zijn. Iemand moet gaan kijken wat er is en of het kind te vinden is.” Weer die stilte, maar voordat ik haar weer kan aanspreken hoor ik haar zeggen; “Er gaan collega’s naartoe. Helaas is er een ongeluk gebeurt bij de A6, dus het kan even duren, maar we gaan er werk van maken. Bedankt voor uw melding, het is ineens erg hectisch, dus ik verbreek, bij geen verdere vragen, de verbinding.” Ik ben verbijsterd. De droge “klik” verteld mij dat de verbinding is verbroken.
Mijn vrouw die mij nog steeds vragend aankijkt, kijkt wat dwingender en ik weet dat ik even iets uit moet leggen. Tijdens mijn verhaal zie ik haar van kleur verschieten. “En nu?” vraagt ze. “Ik moet terug. Ik heb geen keuze, ik moet terug.” Dan valt er een stilte. Ze weet dat niets me tegen gaat houden. In haar ogen zie ik nu een blik die eerder angstig is dan vragend. Ik loop de keuken in, pak het grote slagersmes, trek mijn leren jas aan en ga de weg terug die ik vlak daarvoor gelopen heb.
Ik loop dezelfde weg die ik daarvoor gegaan was. Alleen wordt mijn hardslag hoger naarmate ik het stukje bos nader en ook het tempo waarin ik loop gaat naar beneden. Bij het bos aangekomen valt mij op dat, doordat mijn zintuigen op scherp staan, het akelig stil is. Het stille dat ik eerst zo gewaardeerd had, bevalt me nu helemaal niet. Waren er daarnet ook geen vogels te horen? Ik kijk voor me uit in de richting van waar ik al ben geweest. Het lijkt alsof er een lichter pad tussen de velden loopt. Over het gras van de velden ligt een dikke laag grondnevel waarin het gras niet te zien is. Het valt me op dat het lijkt of er een soort deken over de velden ligt en dat boven het verharde gedeelte de mist wat dunner is. Ik weet dat ik rechtdoor zal moeten gaan, waarom ben ik hier anders? Ik besluit om niet te gaan roepen. Ik spits mijn oren en steek mijn hand onder mijn jas en omklem het handvat van het slagersmes. Ik zal er als een psychopaat hebben uitgezien, maar dat zal me op dat moment even worst zijn. God weet wat ik tegen ga komen?

z2.jpg
Source; Pixabay

In een wandeltempo waar een bejaarde van zou gapen loop ik de “gang” tussen de velden door. Het zicht is hier beter en ik kan recht vooruit een stukje zien. Ik let op of ik een schim in de mist zie opdoemen en hoop dat het de schim van een kind is. Ik vergeet niet om af en toe even achter me te kijken en links en rechts over de velden. Een flauwe zon probeert wanhopig de mist te verdrijven, maar vooralsnog is de zon aan een kansloze missie bezig. Ik vraag me af of dat nog wel gaat lukken vandaag. Stap voor stap vorder ik zonder resultaat. Hier ergens zou het toch moeten zijn, mits ze op de paden zijn gebleven. Zoals de velden er uit zien, waag ik me er niet aan om die te gaan onderzoeken. Aan mijn linkerkant zie ik een open plek. Als ik goed kijk besef ik dat ik op de kruising naast de parkeerplaatsen ben gekomen. Ik loop een paar stappen de parkeerplaats op, en het lijkt of ik tegen muren van mist boven de velden kijk, die onderaan helemaal pot dicht zitten. Ik weet uit ervaring dat mist langer boven grasvelden en water blijft hangen, maar dit ziet er niet uit als normale mist. Ik kijk om me heen en zie een tak liggen op , ongeveer, twee meter afstand. Normaal zou die hier niet moeten en mogen liggen. De beheerder van dit complex is iemand die, naar mijn mening, zelf nooit een jonge jongen is geweest. Lopen met stokken is uit den boze. Nu ben ik dankbaar voor de ongehoorzaamheid van één van de nozems. Ik pak de stok, loop iets dichter naar het veld en steek de stok in de mist “muur”. Het einde van de stok is nog nèt zichtbaar, zij het dat hij op het punt staat uit het zicht te verdwijnen. Nu zak ik iets door mijn knieën en steek weer de stok recht voor me uit. Een kwart van de stok is verdwenen. Even twijfel ik, maar dan besluit ik te hurken en de stok op het grasveld te prikken. Zodra de stok in de mist verdwijnt en de grond zou moeten raken voel ik een stevige klap tegen de stok aan. Bijna wordt de stok uit mijn hand geslagen, maar ik weet hem nog net vast te houden. Met een hartslag die aardig richting de tweehonderd loopt, haal ik de stok uit de mist en mijn mond valt open. “Wat is er in godsnaam aan de hand?” vraag ik me af. Ik kijk naar de stok en in de stok zie ik een snede. Alsof iemand een klap met een kapmes heeft gegeven. Er zit iets of iemand in de mistlaag! Wat is dat?
Opeens schijnt er een lichtstraal in mijn richting. “Politie. Geen beweging.” Hoor ik een mannenstem roepen. “Ik heb gebeld.” Roep ik terug. De agent komt mijn richting uit. “Mijnheer Zegge?” vraagt de agent. Ik knik bevestigend. “Er zit iets in het gras. Verscholen in de mist. Kijk mijn stok.” Zeg ik terwijl ik strak naar de grondmist blijf kijken. De agent merkt aan mijn stem en houding dat ik geen grappen maak. Hij strekt zijn hand uit om de stok te pakken en ik reik hem de stok toe. “Zo. Dat is een behoorlijke jaap in die stok. Enig idee” ”Nee” onderbreek ik. “Geen flauw idee.” Even staan we beiden als door de bliksem geslagen naar het veld te kijken. “Ik moet dit melden. Mensen mogen niet op het gras komen.” De agent fluistert bijna als hij dit zegt.
Binnen de kortste keren wemelt het van de zwaailichten en agenten met zaklantaarns. Ik wordt meegenomen naar een auto en moet het verhaal nog een keer vertellen. Ook wil de ondervragende agent weten waar ik stond toen ik de man, hond en kinderen hoorde. Er komt een agent aangelopen. Naast hem loopt een kind. In zijn ogen zie ik verbijstering. Dat moet het kind zijn dat ik zocht. Ik meld het bij de agent en men komt tot de conclusie dat er dus twee vermisten zijn en een hond. Letterlijk werd het zo gezegd. Ik schud even mijn hoofd, denkend aan mijn hond die als onderdeel van het gezin wordt gezien. Om te voorkomen dat er nog meer vreemde dingen gebeuren besluit de politie in overleg met de gemeente om het gebied af te sluiten. Aangezien mijn rol is uitgespeeld, wordt ik verzocht het gebied te verlaten. Met de nodige tegenzin geef ik gehoor aan dit verzoek. Terwijl ik onder begeleiding van maar liefst twee agenten van het terrein wordt begeleidt en met meermalen de vraag of het met mij gaat en of ik behoefte heb aan een hulpverlener, die ik beide hartelijk afsla, ben ik opgelucht dat in ieder geval dat kind gevonden is. Natuurlijk speelt er in mij de vraag wat er met de anderen is gebeurt, maar dat zal de tijd leren. Vooralsnog mag niemand het terrein betreden.
Thuisgekomen doe ik het hele verhaal uit de doeken. Mijn vrouw grapt dat er wel eens een leuk verhaal in zou kunnen zitten. Al snel speculeren we over wat er in het gras zou kunnen zitten. Niets wat wij ook maar kunnen bedenken zou de waarheid kunnen benaderen, maar daar waren wij ons op dat moment niet van bewust. We dachten echt dat we het hadden gehad, maar niets was minder waar. De nachtmerrie stond pas op het punt van beginnen.
De mist wilde deze dag maar niet optrekken. Zodra ik de voordeur uitstap en naar rechts kijk zie ik daar de mist die de velden aan het zicht onttrekt. Regelmatig stap ik even naar buiten om te kijken of ik al iets kan zien. Tot nu toe tevergeefs. Het is nu bijna elf uur, dus het wordt tijd om eens over de lunch na te gaan denken. De televisie staat op vijfhonderd en één. De zoveelste herhaling van het late journaal van de Vrijdagavond staat op het punt van beginnen, als er ineens een melding in beeld komt met als aankondiging, een extra journaal om elf uur in verband met de toestand in Almere. Ik maan de kinderen stil en zet het geluid wat harder. De begin tune van het journaal is anders dan normaal, een teken dat het een extra uitzending is.
“Goedemorgen. Dit is een extra nieuwsuitzending in verband met een serie mysterieuze verdwijningen in Almere. Vanaf vannacht hangt er een dichte mist over een gedeelte van de stad. Hier is melding gemaakt door diverse mensen van vermissing, en er schijnt zelfs iemand te zijn die getuige is geweest van de verdwijning van een man, zijn dochter en een hond rond de sportvelden in Almere stad. Helaas hebben wij deze getuige nog niet kunnen achterhalen, en we verzoeken of deze persoon zich zou willen melden bij de NPO. We schakelen nu over naar onze reporter ter plaatse. Mark, wat heb jij gehoord of gezien.” “Goedemorgen Diana, ja, we zien hier werkelijk niets. Het zicht is bijna miniem. Het is ten strengste verboden om ons buiten de verharde wegen te begeven. Hier op deze plaats bij de sportvelden schijnt een getuige te zijn geweest, maar dat is nog niet bevestigd. Maar niet alleen hier zijn mensen verdwenen. Het hele gebied aan de rand van Almere buiten tot het einde van de zogeheten Waterwijk, is als onveilig gebied bestempeld. Het wemelt van politie en veiligheidsdiensten die angstvallig mensen van velden en buiten bossen houden.” De reporter kijkt even over zijn schouder. “Nee Diana, niets te zien, maar de sfeer is gespannen.”
Vervolgens worden er allerlei experts ondervraagd in de studio en wordt er regelmatig opgeroepen of de getuige zich wil melden, indien hij er is.
“Dat is wat.” zeg ik. “Hoe weten ze dat er een getuige is. Dat moet de politie hebben doorgegeven. Misschien door de melding. Ik voel er niets voor om me als teevee vulling te laten gebruiken. Wat gezegd moest worden heb ik aan de politie gemeld.” Mijn vrouw knikt instemmend. “We gaan even proberen de boel van ons af te zetten. We blijven veilig binnen, en de hond kan wel even in de tuin totdat we weten dat het veilig is. Dat ruimen we later wel op.
Hoe zet je deze gebeurtenissen van je af? Ik doe mijn best, maar het gebeurde speelt zich iedere keer af in mijn hoofd. Om het half uur loop ik even naar buiten om te kijken of er al wat meer zicht komt, maar iedere keer moet ik constateren dat de mist te hardnekkig is. Het is ijzig stil vandaag, gelukkig geven mensen gehoor aan de oproep om binnen te blijven. Plotseling zie ik in mijn linker ooghoek een oudere vrouw door de mist verschijnen. Ze heeft, denk ik, haar hondje bij haar. Ik probeer haar te roepen, “Buuf, ga naar binnen, het is gevaarlijk buiten.” De buurvrouw hoort mij niet of begrijpt me niet, maar gaat rustig verder en maakt aanstalten om richting het water te lopen. Om bij het water te komen moet ze echter over een flinke grasvlakte heen. En dat lijkt mij nu niet het meest verstandige. Ik loop haar richting op terwijl ik waarschuwingen blijf roepen. Het hondje is kansloos. Een hoop gepiep bevestigd mijn angst. Ik ben net te laat. Ik zie haar staan, vol ongeloof. De lijn van haar hondenriem steekt nog in de mist, maar zij is verdoofd. Ik pak de riem van haar af en trek aan de hondenriem. Wat ik uit de mist tevoorschijn haal doet me bijna overgeven.

Uit de mist verscheen een hoopje bloedend vlees met wat plukken haar. De halsband van de riem zat vast achter een restant kop dat nog net groot genoeg was om te blijven steken tussen een homp vlees, wat de romp moet zijn geweest, en die bewuste half afgekloven kop. Uit de restanten van die kop zag ik iets steken wat ik in eerste instantie totaal niet kon plaatsen. Een opgeblazen pissebed, zo groot als een voetbal. Het zat half in het restant van de kop en aan de achterkant van de bal zaten een soort insectenpoten. Tijdens het verschijnen van dit “ding”, hoorde ik een hoog fluitend geluid alsof er een fluitketel stond te koken. Heel even spartelden de pootjes nog en daarna leek de “bal” leeg te lopen en te verschrompelen. Een zure massa klopte aan de achterkant van mijn keelholte, en ik wist het maar net in te slikken. De vrouw naast me was in shock, dat was duidelijk. Het verbaasde mij niets, ik stond zelf ook te twijfelen of ik nou flauw moest vallen of niet.
Vanaf de rechterkant hoorde ik mijn naam roepen. Dat haalde mij uit mijn verdoving. Stijn, een zoon van één van de buren riep mijn naam. Ik keek zijn kant op en blijkbaar zag hij direct dat er wat aan de hand was. “Kijk uit!” zei ik. “Blijf op de weg!” Stijn kwam naast me staan, en wat mij net aan wel lukte, lukte hem niet. Zijn lunch kwam er in één keer uit. “We moeten hulp bellen.” Wist ik nog uit te brengen.

z3.jpg
Source; Pixabay

Binnen de kortste keren stond de straat vol met politie, ambulance, brandweer en nog wat wagens waaruit mannen met zware wapens kwamen. Kort daarna reed er een Mercedes de straat in met motoragenten ervoor en erachter. De Mercedes kwam naast ons tot stilstand en een man met een lange jas en kort achterover gekamd haar stapte uit. “Mannix Zegge?” vroeg deze man. “Dat ben ik.” Antwoordde ik. Intussen probeer ik om me heen te kijken wat er gaande is, maar het gaat zo snel, dat ik het nauwelijks kan bijhouden. De hond, tenminste, wat er van over is, met het ding er nog in en de vrouw worden naar een soort militair voertuig gebracht en ik word vriendelijk, maar toch zeer dwingend verzocht in de Mercedes te stappen. Ik heb geen illusie dat “nee” een optie is, dus doe wat me wordt gevraagd. Met de agenten op de motor voor en achter ons worden we weggebracht. Ik probeer wat vragen te stellen, maar al snel word me duidelijk dat ik geen antwoorden ga krijgen en besluit maar te zwijgen.
We verlaten Almere en rijden richting het Oosten. Ik heb geen idee waar we heengaan, maar ik besluit het maar over me heen te laten komen. Men zal mij toch niet? Nee, vast niet. Op een gegeven moment slaat de auto de snelweg af en draait een bebost gebied in. Nu krijg ik het toch even benauwd. Heb ik iets gezien dat ik niet mocht zien? Verschrikkelijke films waarin getuigen tot zwijgen worden gebracht doemen in mij op. De man kijkt mij aan, ziet mij waarschijnlijk denken en stelt mij gerust. “Geen angst Mannix, we zitten niet in een film, we zijn geen geheim genootschap die getuigen uit de weg ruimt.” Op de een of andere manier schrik ik van zijn opmerking? Heeft hij mijn gedachten gelezen? Het moet niet nog gekker worden vandaag, denk ik.
De wagen stopt en de autodeur wordt open gedaan. Ik word gevraagd te volgen en na een paar stappen staan we naast een trap die naar beneden leidt. “Onder de grond” denk ik. “We gaan onder de grond.” Ik loop achter een man met witte jas aan. De trap komt uit in een ruimte waar een enorme stalen deur voor staat. De man haalt een hand langs een soort lezer en de deur gaat open. Ik stap een enorme ruimte in waar allemaal witte jassen rondlopen. “volgt u mij? Vraagt de eerste “witte jas”. Ik heb het idee dat ik weinig keuze heb, en we gaan nog drie deuren door voordat we in een ruimte komen waar allerlei glazen bakken staan met een soort dieren er in. “Gaat u zitten.’ Zegt de “witte jas”, terwijl hij een stoel met wielen mijn kant op schuift. Ik neem plaats aan een tafel waaruit ineens een soort hologram tevoorschijn komt. Ik herken de achterkant van de afbeelding. Het is het ding dat uit de vleeshomp stak. “Ja!” zeg ik. “Dat moet het geweest zijn.” De “witte jas kijkt bezorgd. “Daar was ik al bang voor.” Zucht hij. “Mijnheer Zegge, beschouw dit als uw geluksdag. De man die u hier gebracht heeft gaat u naar een plaats brengen waar uw gezin ook naartoe is. Daar voegt u zich bij de gemeenschap die “de overlevenden worden genoemd”. Het is een ondergrondse bunker die zo graat is dat een stad ter grootte van Amsterdam zich er zou kunnen schuilhouden. Doordat u getuige bent wordt u in deze gemeenschap geplaatst. Het uiteindelijke doel is om de planeet te verlaten, simpel omdat wij niet weten, hoe lang we hier nog kunnen leven. De opwarming van de aarde komt niet van buiten af, maar van binnen uit. De aardkern is aan het opwarmen. Dat is nu een vijftigtal jaren aan de gang. Deze “dingen” zoals u ze noemt, zijn eigenlijk een soort “trilobieten”. Oeroude wezens van miljoenen jaren oud. We zagen ze voor het eerst op de eilanden die inmiddels zijn overstroomd. Ze kondigen de komst van het water aan. We weten al heel lang dat er onder de aardkorst waarop wij leven meerdere lagen zitten. In die lagen zit de geschiedenis van de Aarde. Dat is bekend. Wat men echter niet weet, is dat daar de tijd tikt van miljoenen jaren geleden. Het is nu een kwestie van dagen, misschien uren voordat het water steeds hoger komt in Almere. Op dat moment zullen de trilobieten de macht overnemen. Niets zal overleven, helemaal niets. En het is een kwestie van tijd tot heel Nederland verdwenen zal zijn. Helaas zal het daar niet bij blijven. De Aarde is niet meer te redden voor ons. Maar U mijnheer Zegge, hebt geluk.
Zonder dat ik het heb gemerkt, is de man die mij de auto in vorderde weer binnengekomen. “Volgt u mij, mijnheer Zegge? We gaan op reis.”

Einde

z4.jpg
Source; Pixabay

boek1cover.jpg

steempromo1.jpg

Coin Marketplace

STEEM 0.28
TRX 0.12
JST 0.033
BTC 61691.46
ETH 3047.50
USDT 1.00
SBD 3.88